Mijn droom: gemotiveerde leerlingen die hun talenten benutten
Het onderwijs moet meer ten dienste staan van de talenten van leerlingen. En dat in een doorgaande lijn van po via vo naar de vervolgopleiding. Dán krijg je gemotiveerde leerlingen, meent Paul Rosenmöller, voorzitter van de VO-raad. Daarnaast zou het diploma in het vo uit twee delen moeten bestaan: de cijferlijst en een beschrijving van de sociale ontwikkeling en persoonsvorming van een leerling.
Passie voor onderwijs in het algemeen en meer specifiek voor het vo heeft Paul Rosenmöller na ruim vijf jaar voorzitterschap van de VO-raad nog steeds. “Je kunt echt iets betekenen voor deze sector met bijna een miljoen leerlingen, 100.000 leraren en 1400 scholen”, zegt hij. Er zijn veel ontwikkelingen gaande. Rosenmöller noemt er drie: de sterke daling van het leerlingenaantal, de aansluiting van het onderwijs bij de talenten van leerlingen en de ontwikkeling van Curriculum.nu.
Krimp
Om met de eerste ontwikkeling te beginnen: de komende tien jaar daalt het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs met zo’n 12%. “Dit heeft tot gevolg dat er honderden miljoenen euro’s minder te besteden zijn in onze sector. Scholen zullen dus meer moeten gaan samenwerken. Daarbij zal je ook over de denominaties heen moet kijken. Het institutionele belang van een school is ondergeschikt aan het publieke belang om breed onderwijs aan te bieden. We ontwikkelen ons van een systeem dat uitgaat van groei en gericht is op concurrentie naar een systeem dat anticipeert op krimp en gericht is op samenwerking.”
Oog voor talent
De tweede ontwikkeling: hoe kunnen we het onderwijs meer laten aansluiten bij de talenten van leerlingen? “Een te groot percentage van onze leerlingen is structureel ongemotiveerd. We moeten kijken of we de organisatie van het onderwijs meer ten dienste kunnen stellen van leerlingen. We maken nu een ontwikkeling door naar onderwijs dat beter aansluit bij de vraag van de samenleving, de leerbehoeften van leerlingen en hun talenten. Dat is een grote uitdaging, want wat betekent dat bijvoorbeeld voor leraren en hun functie?”
Heb je daar zelf een antwoord op?
“Allereerst vraagt het vak meer flexibiliteit en differentiatievaardigheden van leraren. Het werk wordt dus niet makkelijker, maar wellicht wel uitdagender en interessanter. Maatwerk bieden aan leerlingen betekent ook dat scholen vaker de verschillende talenten van leraren bewust inzetten. De ene leraar is nou eenmaal beter in het vertellen van verhalen waar 30 kinderen geboeid naar luisteren, een ander is multimediaal beter onderlegd, weer een ander is meer een ontwikkelaar en een vierde is meer een mentor. We zouden meer kunnen inzetten op waar je kwaliteiten liggen als leraar. Als je ook nog voor elkaar krijgt dat een leraar geschiedenis niet aan drie verschillende havo-groepen dezelfde les hoeft te geven, dan blijft er meer tijd over voor individuele ondersteuning van leerlingen. Ik denk dat nieuwe technologieën de mogelijkheden van leraren vergroot hebben. Je kunt de voortgang van leerlingen digitaal makkelijker monitoren, hen direct feedback geven. Je kunt er als leraar voor kiezen de theorieles op film te zetten en als huiswerk mee te geven, zodat er in de les meer tijd is voor opdrachten en extra uitleg.”
Is de inzet op verschillende kwaliteiten ook een oplossing voor het dreigende tekort aan docenten?
“Wellicht dat deze variatie in het leraarschap meer ruimte biedt aan zijinstromers. Maar wat écht zou helpen is een beter imago van het leraarschap. Misschien moet je nog meer de professionele autonomie van de leraren vergroten. En het pleidooi voor meer ontwikkeltijd blijft bij ons hoog op de agenda staan. Leraren hebben meer tijd nodig om het onderwijs te verbeteren. Als ik kijk naar de leraren die het nieuwe curriculum ontwerpen, dan zie ik daar een enorme energie. Ze geven zélf inhoud aan de toekomst van het onderwijs. Dit raakt aan een leven lang leren en dat er naast het lesgeven ook tijd is om jezelf als leraar te ontwikkelen.”
Daarmee zijn we bij de derde ontwikkeling: Curriculum.nu.
“Ja, leraren en schoolleiders buigen zich op dit moment over de vraag wat leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs moeten kennen en kunnen in de 21e eeuw. Het nieuwe curriculum moet een deel zijn van het antwoord op het gebrek aan motivatie bij leerlingen. Een gebrek aan motivatie ervaar je, net als werkdruk, natuurlijk vooral van zaken waarvan je je afvraagt of ze wel zinvol zijn. Als leerlingen met een project bezig zijn dat aansluit bij iets waar ze zich echt voor interesseren, dan tellen die extra uurtjes niet. Als ze gedreven zijn om iets te gaan doen, krijg je meestal ook een beter resultaat.”
Sluit dat ook aan bij het pleidooi voor een maatwerkdiploma?
“Zeker, wat ik zo vaak hoor van docenten en schoolleiders: dé vmbo-, havo- of vwo-leerling bestaat eigenlijk niet. Als leerlingen vakken op een hoger niveau kunnen volgen en afronden, dan is dat uitdagend voor ze. Met name voor vmbo-leerlingen betekent het dat hun zelfvertrouwen en hun gevoel van eigenwaarde groeit, helemaal als je die inspanning terugziet op je diploma. We proberen maatwerkdiploma’s onderdeel te laten zijn van die doorgaande lijn waar ik het eerder over had. Als een leerling de vmbo BB-opleiding heeft afgerond met vakken op vmbo KB-niveau, kijk dan of deze leerling naar mbo 3 kan in plaats van mbo 2. Daarover zijn we nu ook met het mbo in gesprek.”
Een doorgaande lijn waarbij leerlingen de ruimte hebben om andere keuzes te maken?
“Je moet als leerling de ruimte hebben om je eigen keuzes te maken en om je te blijven ontwikkelen. De status van het advies aan het eind van de basisschool is niet meer of minder dan het niveau waarop je in het vo start. Je bent 12, wat kan er allemaal nog gebeuren? De vo-school zou een flexibele organisatie moeten zijn waar je meer vakken op verschillende niveaus kunt volgen. Dan is het nadelig effect van een vroege selectie ook kleiner. Het is in het belang van de maatschappij dat kinderen met verschillende talenten meer van elkaar kunnen leren. We bekijken nu in de theoretische leerweg van het vmbo of een praktische component onderdeel kan zijn van de voorbereiding op het mbo. We zouden ook een groot voorstander zijn van beroepselementen in de havo, in de aansluiting op het hbo.”
Als je maatwerk onderwijs aanbiedt, moet je dan ook toe naar maatwerk toetsing?
“Ja, je zult ook je toetsaanbod daarop moeten inrichten. Vooral in de bovenbouw van het vo moet je het vraagstuk van een eigentijdse kijk op toetsing en examinering durven te bespreken. In de onderbouw neemt talentontwikkeling en het kijken naar maatwerk best een vlucht. Maar in de bovenbouw krijg je te maken met het programma van toetsing en afsluiting (PTA) en smoort de innovatie als het ware als gevolg van die enorme druk op het centraal eindexamen. Volgt toetsing dan het onderwijs of bepaalt de examinering het onderwijs? We willen niet af van het examen, maar je kunt er wel anders naar kijken. Als je nu een onvoldoende haalt voor een tweede kernvak, dan zak je. Dan moet je alles een heel jaar overdoen, hoe motiverend is dat? Het idee van ‘behaald is behaald’ zouden wij een vooruitgang vinden én in het belang van leerlingen. Groter is de vraag: moeten we alles wel centraal examineren? Daar hoor je verschillende geluiden over. Wat als je de centrale examinering bijvoorbeeld terugbrengt naar vier vakken en de rest van de vakken op schoolniveau laat afsluiten? Je moet daarbij wel de kwaliteit van de schoolexamens weten te borgen.”
Je wilt geen concessies doen aan de waarde van het diploma?
“Nee, het moet een gevalideerd diploma zijn dat je toegang geeft tot de volgende stap. Dat willen we bewaken. Sterker nog, je zou het civiel effect van het diploma moeten versterken en je moet een goed systeem van kwaliteitszorg hebben voor de schoolexamens. Dat is ook wat het vervolgonderwijs van ons vraagt. Van ons wordt gevraagd om voor elke leerling een goede balans te vinden tussen de drie pijlers van het onderwijs: kennis, sociale ontwikkeling en persoonsvorming.”
Kennis is goed te meten, hoe meetbaar zijn de zogenoemde ‘zachte’ vaardigheden?
“Leraren zijn volgens mij prima in staat om te beschrijven welke ontwikkeling een leerling doormaakt, ook als mens. Om iets te kunnen zeggen over de vaardigheden van een leerling om kritisch na te denken, samen te werken, feedback te geven, te communiceren en te presenteren. In de Leerlabs zijn leraren bezig om instrumenten te ontwikkelen die deze vaardigheden bij leerlingen monitoren. Dat vraagt erom anders te kijken naar leerlingen dan alleen naar de examenresultaten. Je hebt als leerling natuurlijk veel meer geleerd in de vier of vijf jaar dat je op school zat. De cijferlijst is belangrijk, maar we proberen met een plusdocument ook de moeilijker meetbare elementen mee te nemen. Het diploma moet eigenlijk uit twee elementen bestaan: de meetbare cognitieve kant en het meer beschrijvende deel van de sociale en persoonlijke ontwikkeling. Samen vormen deze elementen het diploma waarmee je de start maakt in je vervolgopleiding.”
Als je mag dromen, hoe ziet het vo er dan over tien jaar uit?
“Over tien jaar gaan leerlingen gemotiveerder naar school en wordt er meer recht gedaan aan wat zij in zich hebben. Van onze sector vraagt dat meer flexibiliteit in de organisatie en dat leraren nog meer erkenning krijgen en ruimte hebben voor een leven lang ontwikkelen. Wat ik óók voor me zie is dat je met twee masters vol trots kunt zeggen dat je in het onderwijs werkt en je je niet hoeft te verdedigen. Dát is de kanteling die we met elkaar moeten zien te bereiken. Leraren zijn de beste ambassadeurs van hun vak. Ze moeten een soort zelfbewustzijn krijgen over hoe belangrijk hun werk is. Als jij je werk goed doet, weet die ene leerling op zijn zestigste nog wie hij als leraar had en wat hij ervan geleerd heeft. Je kunt elk jaar voor gemiddeld 150 leerlingen het verschil maken, en in je hele loopbaan voor duizenden leerlingen. Hoe waardevol is dat?”